B: oriëntatie in de ruimte.
Dit is het steeds meer thuis raken in de wereld met behulp van het bewegen in de ruimte, met of zonder voorwerpen.
Een doorkijkje naar het onderwijs
- Op woensdag (met de oudste kleuters) maken we altijd een binnen- en een buitenkring om twee aan twee (klap)spelletjes te doen. Meestal draait de buitenkring tot een kind vroeg: ‘Wanneer mag de binnenkring draaien?’
- ‘Mogen we een voorstelling geven?’ ‘Ja, maar daar moet je eerst voor oefenen en daarna de stoelen klaarzetten’.
- Na de zomervakantie zegt Pieter als we buiten gaan spelen: ‘Het lijkt wel of de speelplaats kleiner is geworden!’
Wat kunnen we doen om bewustzijn hiervoor te helpen ontwikkelen?
- Twee grote blokken zijn de bootjes. Deze ‘varen’ in een kring om het tafeltje in de kring heen met de voeten erop (dit kan schaatsend gebeuren, of de achterste optillen en voor je neerleggen). Probeer niet in het ‘water’ te vallen. Hiervan kan ook een estafette gemaakt worden (bv. de jongens tegen de meisjes).
- Twee kinderen zitten tegenover elkaar met kapla of blokken. Één bouwt en benoemt wat het doet. De ander bouwt na (dit kan ook met de muziekdoosjes). Hierna wisselen. Variatie: het ene kind zegt wat het andere moet bouwen (nadat dit samen met juffie is gedaan). Dit is moeilijker.
- Spelen met de bal: groot, klein, wol, koper, stof.
- Spelen met de pittenzakken.
- Touwtje springen.
- Bewegen in de ruimte: hollen, dansen, springen, huppelen, hinkelen, achteruit lopen, draaien enz. Op een teken stilstaan. Uitbreiding: eventueel met een hoepel als stoelendansvariatie.
- Als ze hun tas mogen halen of naar buiten gaan: achteruit lopen, hinkelen, op je tenen lopen, stappen als een reus, als een kabouter enz.
- Reis om de wereld maken. Dit kunnen ook de oudsten voor de jongsten doen
- Mik- en richtoefeningen: met behulp van hoepels, knikkers, ballen, wasknijpers, pittenzakken, soepgroenten in de pan, enz.
- Begrippen dikwijls benoemen, zoals voor/achter; hoog/laag; boven/onder/tussen; binnen/buiten; ver/dichtbij; in/uit; daar/hier enz.
- Kind in het midden van de kring: wie zal er voor je gaan staan? En achter je? En naast je? En wie staat er voor/achter/naast je als je een kwartslag of een halve slag draait? (juffie helpt met draaien).
- Het aanbieden van ochtend-, ambacht- kring- en toneelspelen.
- Tekenopdrachten: teken een huis, boom, mens (erop, eronder, erin, ernaast).
- Maak een cirkel (ev. nog groter) en teken er iets in. Hierna iets erbuiten (er omheen) tekenen.
- De oudsten kunnen in tweetallen werken bv. met de bal naar elkaar gooien, met de pittenzakken, blokken naar elkaar toeschuiven, met de hoepels bewegen enz.
- Kinderspelen zoals: de zevensprong; groen is ’t gras; in Holland staat een huis; beddentuin; schipper mag ik overvaren;’k moet dwalen; één twee drie koekkoek; de boom wordt hoe langer hoe dikker; ‘k zou zo graag een ketting rijgen; als hier een pot met bonen staat; hinkel de pinkel; alles in de wind; ‘k heb een steentje in mijn hand. Enz.